12 april 2016

De houten putter

"Polwinkle was geen goede speler. Zijn handicap kwam maar niet onder de 16 en dat was niet door een gebrek aan goede stokken. Die had hij in overvloed. Het rek dat drie muren van zijn zitkamer in beslag nam, hing er vol mee. Dan stond er verder op de grond een grote kist die veel weg had van een sarcofaag, en in de hoek lag nog een slordige stapel stokken. De huishoudster vervloekte de stapel dagelijks.
Het rek langs een van de muren was bijzonder. De clips die de clubs vasthielden waren met pluche bekleed, en achter elke clip stond een opschrift in het zorgvuldige handschrift van Polwinkle. Er was een driver die had toebehoord aan James Braid, een mashie van Taylor en een spoon van Herd.
Maar er waren ook illustere amateurs vertegenwoordigd. Dat waren zelfs de grootste schatten in zijn collectie, omdat ze moeilijk verkrijgbaar waren. Zijn midiron had een heel lange weg afgelegd die via een aantal duistere tussenstappen eindigde bij John Ball, die er ooit een keer mee had geslagen op verzoek van een bewonderaar. Verder nog een cleek-putter met een vrij lang, ouderwets clubhoofd, en een gehavende grip, met erachter het opschrift: toegeschreven aan F.G. Tait."
Zo begint Bernard Darwin zijn golfverhaal The Wooden Putter uit 1933. Het zou blijven bij dit verhaal, voor de rest schreef hij non-fictie. Bernard was de kleinzoon van zijn vermaarde opa Charles Darwin. Bernard was een verdienstelijk golfer, verslaggever en voorzitter van St Andrews. In de houten putter beschrijft hij het gevoel dat we allemaal kennen: het ligt nooit aan de speler, maar aan het materiaal.


Plot
Tijdens wedstrijd waarin niets loopt zoals zou moeten, krijgt Polwinkle via zijn caddie een houten putter van een andere verzamelaar. De caddie is even vergeten van welke grote golfer de stok ooit was. Polwikle's spel gaat dan met sprongen vooruit. Elke putt valt in de hole. Hij speelt ver onder zijn handicap. Op de 19e hole ontmoet hij ten slotte de eigenaar die hem zegt dat hij de putter mag houden, omdat hij 'm ooit voor een paar dubbeltjes in een strandtent heeft gekocht. De putter is kinderspeelgoed.  

In het verhaal speelt Polwinkle met stokken als een spoon en een mashie. Dat waren stokken voor  speciale omstandigheden. De spoon lepelde de bal ook echt uit de rough. Met een jigger kon je de bal uit de grond wrikken. De spelers speelden het spel over de fairways alleen met houten clubs. Alle clubs hadden nog houten shafts, die nogal zwiepten omdat ze van hickoryhout waren. Dat is hout dat ook voor bogen werd gebruikt. Zeer flexibel. Een moderne speler zou ervan gruwen. Pas in de jaren dertig kamen de ijzers in de belangstelling.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten